Gronden van de ramingen
De cijfers over het jaar 2019 hebben betrekking op de cijfers uit de jaarstukken 2019 zoals door PS vastgesteld op 24 juni 2020. De voor 2020 en volgende jaren vermelde bedragen zijn inclusief de besluitvorming van de Staten tot en met 1 juli 2020 en de doorwerking van de begrotingswijzigingen van voorgaande jaren.
Uitgangspunten van de ramingen:
- Onderwerp
- Inflatievergoeding
- Loonstijging provincie
- Prijsstijging provincie
- Loon- en prijsstijging gesubsidieerde instellingen
- IBOI vergoeding RSP projecten
- Indexering langlopende projecten
- Parkeervoorziening provinciehuis (vast percentage)
- Indexering exploitatiekosten openbaar vervoer
- Rendementsderving
- Toevoegingen verplichte rente aan voorzieningen/overlopende passiva
- Rentetoerekening bij inzet extra middelen
-
2020
- 0%
- 2,5%
- 2%
- 2,25%
- 2,2%
- 0
- 2,5%
- 3%
- 0%
- 0,5%
- 0,17%
-
2021
- 0%
- 2,9%
- 1,7%
- 2,3%
- 1,7%
- 0
- 2,5%
- 2,62%
- 0%
- 0,1%
- 0,09%
Toelichting op de uitgangspunten
Inflatievergoeding
Loonstijging provincie
De huidige cao heeft een looptijd tot en met 31 december 2020. Deze cao is verwerkt in de huidige begroting (2020). Na de looptijd van de cao wordt de loonstijging gebaseerd op de prijsindex loonvoet sector overheid zoals opgenomen in de septembercirculaire 2019, dit is 2,9%. Voor 2025 en verder worden de salarissen geraamd conform de ontwikkeling van het bruto binnenlands product van 1,8%.
Prijsstijging provincie
De raming van de nominale ontwikkeling goederen en diensten is gebaseerd op de prijsstijging van het bruto binnenlands product zoals opgenomen in de septembercirculaire provinciefonds 2019. Voor het jaar 2021 bedraagt deze 1,7%.
Bij de begroting 2018 is besloten om deze index ook weer van toepassing te verklaren op (groot) onderhoud wegen en vaarwegen. Daarbij is afgesproken om periodiek (elke 4 jaar) te herijken of deze indexering afgeweken heeft van de CBS index grond, weg- en waterbouw 42/43 Grond, weg- en waterbouw. In dat geval zal voorgelegd worden om de onderhoudsbudgetten te verhogen.
Loon- en prijsstijging gesubsideerde instellingen
Bij de gesubsidieerde instellingen wordt voor de prijsinflatie rekening gehouden met de eerder genoemde 1,7% (goederen en diensten) uit de septembercirculaire provinciefonds 2019 en de geraamde loonstijging provincie van 2,9%. Het gemiddelde van beide percentages (2,3%) vormt de indexatie, omdat deze partijen zowel met prijsstijgingen van goederen en diensten als van personele kosten te maken hebben.
Bij enkele instellingen worden de richtlijnen van de begroting voor de indexering niet standaard gevolgd aangezien hierover andere afspraken zijn gemaakt. Het gaat hier om de volgende instellingen:
- SNN
- Noordelijke Rekenkamer
- Fumo
- Marrekrite
- Tresoar
- Fryske Akademy
- IPO
- Regionaal college waddengebied/wadlopen/servicepunt waddengebied
In de begroting is voor deze instellingen vooralsnog rekening gehouden met het hierboven beschreven prijsstijgingspercentage van 2,3%.
IBOI vergoeding RSP projecten
RSP gelden voor de infrastructurele projecten zijn de afgelopen jaren eerder uitgekeerd door het rijk dan dat qua kasritme benodigd was voor de RSP projecten. Hierdoor wordt over deze gelden geen inflatie meer vergoed. Om dit te compenseren wordt een inflatievergoeding toegekend over het nog niet bestede saldo van de RSP(infra)gelden. Het percentage dat hierbij gehanteerd wordt, is gebaseerd op het IBOI percentage zoals opgenomen in de kerngegevenstabel horende bij de maartraming 2020 van het CPB. Het meest actuele cijfer is hiermee de IBOI over 2020 van 1,7%.
Indexering langlopende projecten
Bij langlopende projecten is het gebruikelijk om deze te ramen met de prognose einde werk. Vandaar dat hier geen indexering plaatsvindt.
Parkeervoorziening provinciehuis
Voor de parkeervoorziening provinciehuis is de indexering op 2,50% vastgesteld vanaf het moment van ingebruikname hiervan.
Indexering exploitatiekosten openbaar vervoer
In de overeenkomsten met de vervoerders is vastgelegd dat deze de LBI (Landelijk Bijdrage Index) index toegekend krijgen. Deze indexering zal afwijken van de door ons bepaalde indexering.
Het percentage dat hierbij gehanteerd wordt, is gebaseerd op de raming 2020 (voorlopige raming LBI 2020, bus diesel), zijnde 2,62%. Bij de 1e berap zal deze voor het jaar zelf bijgesteld worden op basis van de definitieve index van het voorgaande jaar.
Rente/Rendement
Toevoeging rente aan reserves/voorzieningen/overlopende passiva
Voor de toerekening van rente aan de voorzieningen/overlopende passiva daar waar dat verplicht wordt gesteld sluiten wij aan bij het gemiddelde rentepercentage van de 10- en 5-jaars Nederlandse staat (op basis van de forwardcurve).
Waar deze verplichting niet aanwezig is, worden voorzieningen niet geïndexeerd. De hoogte van voorzieningen is afhankelijk van de onderbouwing van de betreffende voorziening. Deze onderbouwing bepaalt het niveau van de voorziening.
Rentetoerekening bij inzet extra middelen
Indien extra middelen ingezet moeten worden voor projecten die nog niet in de begroting zijn opgenomen, waardoor aanspraak wordt gemaakt op ons belegd vermogen dan brengen wij daar met ingang van 2020 de 10-jaars IRS-rente, met een minimum van 0%, voor in rekening.
In het geval dat wij substantiële bedragen vooruitontvangen van derden en daaraan rendement wordt toegerekend dan hanteren wij daarvoor het dan geldende rentepercentage van schatkistbankieren.
Overige
Externe tarieven 2021
Jaarlijks worden de externe tarieven berekend op basis van de normbedragen en een opslag voor de bedrijfsvoeringskosten. Deze tarieven worden jaarlijks door het college vastgesteld.
Provinciefonds
De raming van het Provinciefonds is gebaseerd op de meicirculaire 2020, hierin is de laatste actualisatie van het accres verwerkt. Het accres voor 2021 is door het Rijk bevroren. Dit is één van de maatregelen uit het compensatiepakket coronacrisis medeoverheden (van 28 mei 2020). Het Rijk wil medeoverheden hiermee zekerheid bieden met betrekking tot de middelen uit het provinciefonds. Omdat het accres van 2021 is bevroren, is het niet nodig om een voorzichtigheidsmarge in acht te nemen, zoals we normaal gesproken wel doen.
Voor de jaren 2022 en verder houden we vanwege de fluctuaties van het accres voorzichtigheidshalve wel rekening met een 1%-punt lager accres dan vermeld in de circulaire. Voor 2022 houden wij zelfs rekening met een voorzichtigheidsmarge van 2%, omdat het verwachte accres van 2022 relatief gezien behoorlijk afwijkt van de jaren daarna.
De decentralisatie uitkeringen voor 2020 en verder zijn conform de meest actuele cijfers in de meicirculaire 2020 begroot.
Daarnaast houden wij de verwachte toevoeging in de ruimte van het plafond btw compensatiefonds buiten de raming, gezien de onzekerheid hiervan. De ruimte onder dit plafond wordt in de meicirculaire na afloop van het betreffende jaar toegekend.
Opcenten motorrijtuigenbelasting
Het aantal opcenten voor 2021 is bepaald op 87,0 punten. Dit aantal punten is vastgesteld n.a.v. het besluit bij de begroting 2018 om de opcenten m.i.v. 2020 structureel met € 10 mln. te verlagen.
De raming van de opbrengst uit de opcenten motorrijtuigenbelasting is gebaseerd op de realisatie van 2019. De realisatiecijfers van het wagenpark zijn geactualiseerd aan de hand van de opgaaf van de belastingdienst per ultimo 2019. De indexering voor 2024 en verder is gebaseerd op de ontwikkeling van het bbp conform de septembercirculaire provinciefonds 2019.